De teloorgang van de pygmeeën

Bochtige rivieren banen zich een weg door het regenwoud. Een visser werpt zijn net in de dampende bruine stroom. Oe-aah, oe-aah klinkt het vanaf de rivierrand, oer geluiden van de pygmeeën in de jungle. Dit is een van alleroudste volkeren van Afrika, daterend uit tijden toen mensen nog louter leefden van de jacht en het verzamelen van planten. De pygmeeën, of de BaAka zoals ze zichzelf in de Centraal Afrikaanse republiek noemen, leven in het Congo waterbekken langs de evenaar in Afrika.

De bezoeker moet worden gereinigd van slechte dorpsgeesten. De BaAka’s leefden vroeger niet in dorpen maar het hele jaar door in familieverband als nomaden in de bossen. Daar voelden ze zich veilig en vertrouwd en hadden voldoende voedsel. Na hun verdrijving uit het woud door houthakkers, stropers en boeren wachtte hun in het dorp diepe armoede, alcohol en discriminatie. De oude man Bernard Wewela werpt bladeren in een kring, de jongeren beginnen met takken op de grond te slaan. “Boe-oe, boe-oe”, roepen ze. “We verdrijven de slechte energie van het vervuilde dorpsleven”.

De slechte dorpsgeesten worden verdreven
De slechte dorpsgeesten worden verdreven

Wewela leert tijdens een uitstapje van enkele dagen de geheimen van het woud aan jongeren uit het dorp. Het overgrote deel van zijn tijd woont Wewela in het dorp. Met tegenzin. Want na hun dramatische verdrijving uit de jungle leven de BaAka’s als verschoppelingen, de dorpen luidden hun ondergang in.

De cultuur en kennis van de BaAka zit in hun dansen en liederen, in het gebruik van bosmedicijnen en in hun verhalen. Vandaag geeft Wewela les in jagen. Ze spannen een lang net in een halve cirkel rond het kreupelhout. “Oe-aa, oe-aa wé wé”, roepen ze om de beesten uit hun schuilplaats te verjagen. Maar de hertjes laten zich vandaag niet vangen, dus worden de geesten opnieuw aangeroepen. “Bengo, bengo”. Driftig slaan ze met hun takken op de grond. “Gisteren is er een jonge BaAka verdronken”, vertelt Wewela. “Hij had drugs gebruikt. Dat is de vloek van het dorp. Daarom vangen we niets vandaag”.

De oude vrouw Henriette Memba is expert in bosmedicijnen en planten. “Een goede man neemt honing mee voor zijn familie”, zegt ze. Een jongen kapt een liaan, bindt de vezels om zijn middel en een boom en sleept zich naar boven. Daar aan de top groeit heerlijke spinazie. Memba smaalt over de volkeren van buiten het woud, die ze net als andere BaAka’s dat doen de verzamelnaam Bantu’s heeft gegeven: “Stel je voor! De Bantu’s kappen de hele boom om de spinazie te bemachtigen. Zij vernietigen het woud”.

De BaAka’s leefden hier lang vóór de Bantu’s. Ongeveer 2500 jaar voor Christus werd onder de Egyptische farao Nifrikare in een reisverslag gewag gemaakt van “de kleine mensen van de bomen”. Toen de Bantu’s rond die tijd vanuit het noordwesten over het continent begonnen uit te waaieren, stuitten zij op de BaAka en andere pygmeevolkeren in het woud en op de San in Zuidelijk Afrika. De Bantu’s knabbelden aan het bos voor landbouwgrond en aten wilde dieren. In de laatste tweehonderd jaar arriveerden islamitische slavenhandelaren uit het noorden, gevolgd door blanke kolonisten en sinds vorige eeuw houtkapbedrijven. Met hun geweren dunden de buitenstaanders de wildstand uit en legden in hun speurtocht naar goud en diamanten het gebied open met wegen en landingsbanen.

Als laatste binnendringers van het pygmeegebied arriveerden de natuurbeschermers. Onder leiding van het Wereldnatuurfonds(WWF) werden de overgebleven oorspronkelijke wouden langs de grens met de Centraal Afrikaanse republiek, Cameroun en Congo in 1993 tot het beschermde gebied Dzanga Songha verklaard. De BaAka’s gingen buiten het reservaat in een bufferzone leven, in een wereld waarin ze niet voor vol worden aangezien. In het hele Congobekken zijn nog een geschatte half miljoen pygmeeën over.

Wewela legt een mosgroene mat op de bosgrond en trekt zijn oude benen in kleermakerszit. “Vroeger offerden Bantu´s bij het overlijden van een stamhoofd een BaAka. We waren hun slaven.” Zijn leerlingen vallen hem in de rede; bij de BaAka’s mag iedereen meepraten, man, vrouw en jongeren zijn gelijk. “Bantu’s slaan ons en betalen weinig of niets voor onze arbeid. Er bestaat geen respect voor ons, alleen hier in het woud zijn we vrij”. Wewela knikt instemmend.

De BaAka’s mogen niet meer in het park zelf wonen, behalve als gids voor de onderzoeker en toerist. Barthélemy Ngbanda kent alle sporen in het bos. “Onze voorvaderen leerden ons dat een ware man nooit de weg kwijtraakt”, zegt hij. De pygmeeën zijn bijzonder klein maar dat valt niet op onder hoge bomen. Ngbanda leidt me onder bomen van meer dan vierhonderd jaar oud over een olifanten pad vol marcherende krijgsmieren met vervaarlijke grijptanden.

Ngbanda gebaart me te zwijgen, want we naderen de gorilla’s. Hij klikt met zijn tong om Makumba op zijn gemak te stellen. “Ik was zo gelukkig toen Malui van een tweeling beviel”, fluistert hij. Hij heeft het over de familie van de 38 jaar oude Makumba en zijn nieuwe vrouwtje Malui. De familie Makumba verkeert permanent in gezelschap van zeven BaAka bewakers. Iedere avond als de mensapen hun nesten in de bomen maken, leggen de bewakers zich op de bosgrond te ruste. “We zijn nog steeds de heersers van het bos”, zegt Ngbanda trots.

Terence Fuli uit Cameroun is een onderzoeker van gorilla’s en afkomstig uit een geheel ander landschap, namelijk de open savanne honderden kilometers noordwaarts. Hij toont grote eerbied voor de kennis van de BaAka’s. “Ze leerden me sporen en dierengeluiden. Ze herkennen bomen als individuen”, vertelt hij. “Zonder de BaAka’s hadden we de gorilla’s nooit kunnen vinden, beschermen en bestuderen. BaAka’s leerden me liefde voor het woud. Wat ik hier mis, is dat ik nooit de zon zie opgaan”.

Tegen de avond kondigt zich regen aan. Windvlagen zwaaien over het woud, bomen buigen en laten wilde mango’s vallen. Nergens ter wereld kan het zo heftig bliksemen als boven het Congobekken. Takken breken en grijze papagaaien zoeken schreeuwend hun heenkomen. Op het pad het woud uit moeten we met een hakmes ons een weg banen over omgevallen bomen.

De BaAka's lhebben een troosteloos bestaan

De keuze tussen het dorp en het woud bestaat niet meer voor de BaAka’s. Gedwongen leven de BaAka’s het overgrote deel van het jaar in dorpen. In het dorpje Babongo aan de rand van het park hangen ze doelloos rond. Baby’s met snotneuzen klampen zich vast aan hun uitgemergelde moeders. Niemand draagt hier schoenen, hun voetzolen aangevreten door zandvlooien, hun haren verkleurd door vitaminegebrek, hun buikjes opgezwollen door voedseltekort. Een van de antiekste volk ter wereld is het afval van de mensheid geworden.

“Het is beter om gescheiden te leven”, vindt Gabriel Mableli, het BaAka stamhoofd van Babongo, “want een goede Bantu is een uitzondering”. Bantu’s en BaAka’s in Babongo leven gescheiden met ieder een eigen stamhoofd. Bantu stamhoofd is Jean Pierre Pontchon. Hij vertelt: “Mijn vader was vroeger eigenaar van een BaAka familie. Ja, we kenden tot voor kort echte slavernij. We zingen nog steeds liederen op het ritme van de zweepslag”.

-3m

De maatschappelijke en culturele verschillen in Babongo zijn enorm. BaAka´s zijn arm en Bantu´s altijd beter af. BaAka´s kunnen niet boeren en werken daarom meestal als goedkope arbeidskrachten bij Bantu´s.

Tachtig procent van hun kan lezen noch schrijven. Slechts drie BaAka´s maakten de middelbare school af sinds de onafhankelijkheid van de Centraal Afrikaanse republiek in 1960. Hun egalitaire levenshouding scheidt hun van de meer individualistische Bantu, hun geloof in geesten wakkert bij politici en paters afkeer aan.

“Wij BaAka´s zijn natuurmensen en leven van dag op dag”, legt Mableli uit. “We kunnen niet met geld omgaan en maken altijd schulden. Een Bantu daarentegen houdt zijn geld verborgen in zijn zak. Maar als je niet deelt, hoe overleef je dan in moeilijke tijden”?

De vernedering van de BaAka’s vrat aan hun zelfvertrouwen. Mede daarom is onlangs voor dit vertrapte volk een mensenrechtenorganisatie opgericht in het nabijgelegen stadje Bayanga. “De Bantu’s beschouwen hun als vies en dierlijk”, vertelt er de mensenrechtenactivist Martial Amolet. “Sommige BaAka’s vragen zich af of ze minder dan menselijk zijn. Dat is de erfenis van slavernij en de huidige discriminatie”. Amolet gaat dagelijks bij Bantu boeren langs om ze te vertellen dat ze BaAka’s niet mogen slaan en hun moeten betalen voor arbeid. “De BaAka zitten in een precaire situatie, ze hebben speciale bescherming nodig. Het is nog steeds niet in de hoofden van alle mensen doorgedrongen dat iedereen gelijk is”.

Beatrice Babano is teruggekeerd in Bayanga van haar toevluchtsoord in het woud waar ze les kreeg van Wewela. Ze voelt zich gelukkig na haar uitstapje. “In Bayanga wil ik studeren om leraar te worden, in het woud is altijd te eten”, lacht Beatrice, “Je hebt geen zorgen in het woud en bent altijd met goede mensen”. Snel zal ze teruggaan. “Binnenkort breekt het seizoen van de rupsen aan. Dat wordt smullen”.

-3k

Foto’s Petterik Wiggers

Dit verhaal verscheen eerder in NRC Handelsblad op 13 april 2017

Leave a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

ERROR: si-captcha.php plugin: securimage.php not found.