´Natuurbehoud in Afrika is een grote witte leugen´

Dzanga Sangha(Foto Petterik Wiggers)

Keurrijke vlinders fladderen in de paar zonnestralen die doordringen tot de bodem van de vochtige jungle. De stank van rottend vlees hangt bij een drinkplaats waar twee dagen geleden stropers een bosolifant doodden. De biologische cyclus gaat hier bijzonder snel; het gevelde beest is al voor het overgrote deel verslonden door krijgsmieren en andere insecten. “Dit is het hart van het Congowaterbekken”, zegt de Duitse bioloog Johannes Kirchgatter, “een uniek gebied wegens de biodiversiteit”. Johannes Kirchgatter werkt bij het Wereldnatuurfonds(WWF).

Gorilla(Foto Petterik Wiggers)
Gorilla(Foto Petterik Wiggers)

Even verderop zit een gorilla met zijn uitpuilende buik leunend tegen een boom uit zijn oor te peuteren. Aandachtig volgt hij zijn vrouwtjes die in de omgeving bladeren eten. Kucht hij dan geven ze antwoord. Blijft een respons uit, dan roept hij “hoe, hoe”, en slaat dreigend op zijn borst. Het wildpark Dzanga Sangha is een paradijs voor biologen en een abattoir voor stropers.

In beslag genomen ivoor(foto Johannes Dieterich)

Kilo’s ivoor ter waarde van honderdduizenden euro’s liggen opgeslagen bij het hoofdkantoor van Dzanga Sangha in de Centraal Afrikaanse republiek. WWF-medewerker Guillome Dubosq toont de buit van de oorlog tegen stropers het afgelopen jaar, waartoe behalve slachttanden tientallen geweren behoren en 36000 metalen klemmen. Wildwachters, of eco-wachters zoals ze hier heten, pakten dertig stropers op. “Olifantenstropers zijn van alle nationaliteiten; ze trekken van het ene naar het andere park in Afrika.” Dubosq werkte tot vorig jaar in het Minkébe Nationale park in Gabon, dat onlangs in het nieuws kwam omdat stropers er de afgelopen twaalf jaar 25 000 bosolifanten afslachtten. Ze lieten er 7000 over.

Strijd tegen stropers vormde lange tijd het hoofdbestanddeel van het natuurbeleid in Afrika. Mensen dienden gescheiden te leven van de dieren in de beschermde wildparken, luidde de filosofie. Een van de grondleggers van de beschermde gebieden was de Duitse professor Bernard Grzimek. Hij schreef zestig jaar geleden: “Wil een nationaal park zijn wezenlijke karakter bewaren, dan moet het een oorspronkelijke wildernis blijven. Niemand, zelfs niet de inboorlingen, mogen er in leven.”

Gorilla met tweeling

Dergelijke gedachten worden tegenwoordig als achterhaald gezien in Afrika. In Dzanga Sangha voert het WWF een beleid van geïntegreerd landgebruik. “We betrekken de plaatselijke bevolking wel degelijk bij het natuurbehoud”, legt Dubosq uit. Bij zijn eerdere baan in het wildpark van Gabon gooiden nieuwe wegen voor houtkap- en mijnbouwbedrijven het gebied open voor stroperij. “Ons natuurbeleid hier in Dzanga Sangha werkt beter”, zegt Dubosq. “Rond het park werd een bufferzone gesticht waarin houtkap en landbouw zijn toegestaan en waar met traditionele middelen mag worden gejaagd, zoals met pijl en boog, speer en vezelvalstrik.”

Het WWF speelt de hoofdrol in Dzanga Sangha sinds het park in 1993 werd gesticht. Het Wereldnatuurfonds is een van de grootste Niet Gouvernementele Organisaties ter wereld, aanwezig in honderden naties, met een begroting van miljoenen dollar en vijf miljoen leden. In een armzalig land als de CAR, zonder effectieve regering, of in het aangrenzende corrupte Cameroun, vervult het taken waarvoor het niet is uitgerust. Dat leidt soms tot zware kritiek op het WWF; het Wereldnatuurfonds zou medeplichtig zijn aan grove schendingen van de mensenrechten tegen de pygmeeën, de oorspronkelijke bewoners van het regenwoud bij Dzanga Sangha.

In de tropische jungle van Dzanga Sangha komt het onwezenlijk over dat twee Europese organisaties met elkaar in conflict raakten over hun activiteiten in een verafgelegen plaats van Afrika. Zo hoog liep het geschil op tussen het WWF en Survival International, een Niet Gouvernementele organisatie voor inheemse volkeren in London, dat ze de controverse voorlegden aan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling(OECD) in de besneeuwde bergstaat Zwitserland.-2w

Stephen Corry is hoofd van Survival International. Hij beschuldigt in een schriftelijke reactie het WWF “van misdaden en medeplichtigheid aan diefstal van land van pygmeeën”. Kern van de kritiek is het vermeende wangedrag van de op kosten van het WWF opgeleide Eco-wachters. Guillaume Dubosq, die aan het hoofd staat van de 65 wildwachters in het gedeelte van het park in de Centraal Afrikaanse republiek, spreekt de aantijgingen tegen. “Een stevig pak slaag, nee, dat doen we niet. Misschien een klap hier en daar, ja. En vergeet de historische verhoudingen niet. De BaAka’s waren een soort slaven van de Bantu’s die van buiten kwamen, daar komen sommige misdragingen tegen BaAka’s uit voort”.

De pygmeeën, of de BaAka zoals ze zich noemen in de Centraal Afrikaanse republiek, zijn een van de oudste volkeren ter wereld en maken al sinds mensenheugenis deel uit van het Congo waterbekken.   Bevolkingsdruk en aanleg van wegen zette de inheemse cultuur van de BaAka onder druk en reduceerde hun tot paupers.  Maar zij zijn niet verantwoordelijk voor de achteruitlopende wildstand. “Het jagen door de BaAka’s in de bufferzone is niet het probleem.”, vertelt Kirchgatter, “Zij zouden iedere dag een olifant kunnen eten”. Hij geeft de schuld aan wat hij noemt “een bushmeat maffia.” West Afrikanen eten op grote schaal apen, duikers, ratten, termieten en slangen; stropers en handelaren voorzien in die behoefte.

Kirchgatter van WWF hielp Dzanga Sangha opzetten. “Ik besteed nu de helft van mijn begroting voor Dzanga Sangha aan mensen”, vertelt hij. “De BaAka’s zijn het beste voorbeeld van hoe mensen een integraal onderdeel vormen van het ecosysteem, zonder het te vernietigen”. Het WWF draait op voor de jaarlijkse twee miljoen dollar voor onderhoud van het park, evenals de kosten van een mensenrechtenbureau, een jeugdgroep, een radiostation en draagt bij aan de gezondheidszorg.

Het lijkt zo vanzelfsprekend om de plaatselijke bevolking te betrekken bij de bescherming van de natuur. Maar in de praktijk wordt het natuurbeleid voor Afrika veelal buiten het continent bepaald, mede omdat daar het merendeel van de fondsen vandaan komt. Een onlangs in Kenia gepubliceerd boek stelt dat Afrikanen zich van natuurbehoud afwenden omdat witten het natuurbehoud voor zwarten bedenken. Het opzienbarende boek heet The big conservation lie van de Keniaanse ecoloog Mordecai Ogada en journalist John Mbaria. “Dat paternalisme leidt tot vervreemding van de Afrikanen voor natuurbescherming”, vertelt Mordecai. “Het is de laatste vorm van kolonialisme op het continent, geleid door een witte sekte met vaak romantische ideeën over de Afrikaanse natuur”.

scannen0001

De grootste blaam ligt bij de zwakke staatsorganen in Afrika. “Grote buitenlandse organisaties geleid door witten met een superioriteitsgevoel nemen de staat over, omdat de staatsinstellingen in Afrika zo zwak zijn”, zegt Mordecai. “Wij Afrikanen koesterden een traditionele ethiek voor natuurbescherming”. Bossen hadden een spirituele waarde, dieren en bomen kregen respect. “We moeten streven naar terugkeer van dit Afrikaanse model voor natuurbehoud”.

De BaAka’s zijn altijd zo’n natuurvolk gebleven. Ze laten zich overwegend gunstig uit over Dzanga Sangha. “De stichting van het park heeft de buitenstaanders buiten ons woongebied gehouden”, vertelt de oude BaAka vrouw Henriette Memba. “Natuurbehoud is goed voor ons, anders waren de wilde dieren al lang verdwenen”.

-2l Barthelemie NgabandaBarthelemie Ngabanda, een BaAka gids

-2y

Foto 1,2,4, en 5 Petterik Wiggers

Foto 3, 6 en 8 Johannes Dieterich

Foto 7 en 9 Koert Lindijer

Dit verhaal verscheen eerder in NRC Handelsblad op 1 april 2017

 

Leave a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

ERROR: si-captcha.php plugin: securimage.php not found.