Zuid Soedan: Nieuwe staat heeft geen wegen of water, alleen een trauma

De jonge mannen van Lankiën zijn al dagen weg; met de politieagent stelen ze vee bij een naburige stam. De 38-jarige Jiak Yak is daar te oud voor. In zijn marktstal weegt hij een half onsje suiker af. Voor inkopen loopt hij twee dagen heen en vijf dagen terug naar de dichtstbijzijnde stad. Met balen suiker op het hoofd, door het moerassige gebied. „Wij zitten onder een boom en piekeren over onze toekomst”, zegt hij.

De jongste staat van Afrika maakt een moeilijke start. De republiek Zuid-Soedan is sinds dit weekeinde onafhankelijk. Vijftig jaar oorlog en onderontwikkeling leidden tot een ontregelde samenleving, vol wantrouwen tussen de bevolkingsgroepen onderling. In een gebied bijna zo groot als Frankrijk liggen nauwelijks wegen. Het ontbreekt aan opgeleid kader en het eigen initiatief werd gesmoord door de massale hulp van buitenaf. Alle graadmeters vallen zo negatief uit dat pessimisten al spraken van een mislukte staat nog voordat Zuid-Soedan geboren was.

Simon Lang hurkt en wiedt zijn tuintje. Hij is dominee in Lankiën, een dorpje van drieduizend Nuers, de tweede stam van Zuid-Soedan. „Vroeger aanbaden we deze boom, nu weten we dat God daar is”, wijst hij naar een lemen gebouwtje met een kruis aan de muur. Hij predikt tegen veediefstal, misschien wel de grootste bedreiging voor vrede en stabiliteit. Dit jaar kwamen daarbij honderden mensen om het leven, tienduizenden stuks vee wisselden van eigenaar.

„Ik adviseer jongeren geen horens te stelen”, zegt hij met een verwijzing naar de lange horens van de koeien in Zuid-Soedan. „Dat is veel te gevaarlijk nu er door de oorlog moderne wapens in omloop zijn. Met speren was het vroeger een uitdaging voor de mannelijke eer.”

Had je geen dochter, dan had je geen vee. Huwbare meisjes leveren gemakkelijk honderd koeien op. Uit buurlanden teruggekeerde vluchtelingen leren de inwoners van Lankiën een andere waarheid. „Zij volgden in de vluchtelingenkampen onderwijs en vertellen ons over gelijkheid van mannen en vrouwen. Dat koeien stelen slecht is. Zij openen de wereld voor ons.”

De inwoners van Lankiën hoorden in 2005 van buitenlandse hulpverleners over het vredesverdrag tussen Noord- en Zuid-Soedan. In die tijd ging nog niemand naar school. Nu is er een lagere school. Het onderwijs wordt gegeven in het Engels, de nieuwe nationale taal van Zuid-Soedan, niet meer het gehate Arabisch van het Noorden.

Het handjevol leraren is nauwelijks opgeleid. Het leslokaal oogt als een leeg fietsenhok. Met hun eigen stoeltje, steen of boomstronk komen de vierhonderd kinderen naar school. Er is alleen een schoolbord. Daar wordt sinds kort niet meer met houtskool op geschreven maar met echte krijtjes. Dat is ontwikkeling in Lankiën.

Er vliegt een formatie witte reigers over. In de acaciabomen wachten roofvogels op hun maaltijd. Onder de boom is het gerechtshof. Stamhoofd Reak Yuo Rua steekt zijn speer met ivoren handvat in de grond. „Wij stamhoofden vochten tegen de Arabieren”, vertelt hij trots. „We leefden in de veekampen in de bush, tot we oud genoeg waren om te vechten. Lankiën had toen nog geen enkel marktkraampje. Nu draag ik schoenen, het leven is zoveel beter geworden sinds de vrede.”

Vandaag vellen de stamhoofden een oordeel over een kleine veediefstal. „God heeft ons geschapen en geeft ieder mens recht op een koe”, begint assistent-stamhoofd Gatkuol Taïp Kiën zijn betoog.

De clanleider van de aangeklaagde veedief bekent schuld en geeft het gestolen beest terug. Daar heeft de clanleider van het slachtoffer vrede mee. Waren er doden gevallen, dan was de boete vijftig koeien geweest. Had er verkrachting plaatsgevonden, dan hadden de ouders van het meisje tien koeien ontvangen en hun clanleider vijf.

Een met snuiftabak gevulde fluim rolt uit Gatkuols mond en spat uiteen midden in de kring stamhoofden. Opsluiting bestaat niet in het traditionele rechtsysteem. „We brengen de dader heel ver weg tot zijn familie de boete heeft betaald”, legt Gatkuol uit. „Want zonder koeien ben je waardeloos, kan je niet trouwen, neemt niemand je serieus.”

Lankiën heeft sinds de vrede een echte politieagent, die vandaag de veedieven begeleidt. „Toch hebben wij stamhoofden het vrijwel overal nog voor het zeggen. De autoriteiten hebben verteld dat er na de onafhankelijkheid duidelijkheid komt over onze positie.”

Isaac Kuach is de hoogste bestuurder van het moderne gezag in Lankiën, benoemd door de Soedanese Volksbevrijdingsbeweging SPLM. Zijn bureaustoel op wieltjes trekt sporen in de klei. Boven hem wappert de blauw-witte vlag van de deelstaat Jonglei, met in het vaandel een koe en geit.

„Hoe kan ik mijn werk doen? Ik ben machteloos”, begint hij. Het regenseizoen is begonnen. „Wekenlang kan ik geen kant uit. We hebben geen wegen, geen water, geen handel. Hoe kan ik mijn onderdanen aanmoedigen te planten en hun groentes te verkopen als er geen uitweg naar de buitenwereld is?”

Grote delen van Afrika maakten de afgelopen halve eeuw de stap van de zelfvoorzienende landbouw naar de commerciële landbouw. In Zuid-Soedan vernietigden de oorlog en de massale voedselhulp iedere vorm van zelfvoorziening, zowel in landbouw als veeteelt.

Oplossingen weet Isaac Kuach niet, het antwoord op vragen over de toekomst ligt volgens hem bij de regering in de hoofdstad Juba. Die moet wegen bouwen, waterpompen installeren en mensen opleiden, die moet een beleid ontwikkelen waarin traditionele en moderne rechtspraak samenkomen. Als de hoogste bestuurder het al niet weet, hoe kunnen de inwoners van Lankiën dan werken aan hun toekomst?

In het theetentje van Mary Nyokong komen in de avond jongeren bijeen rond een houtskoolvuurtje. Ze praten over het nieuwe wonder. Er komt binnenkort mobiele telefonie in Lankiën. De mast staat er al, de schotel moet nog komen. „Sinds mijn broer twintig jaar geleden vluchtte, heb ik niets meer van hem vernomen”, zegt een jongen, „misschien belt hij me.”

Jiak Yak, de eigenaar van het marktkraampje jubelt: „Straks kan ik bellen om de beste prijzen van suiker, dan hoef ik minder ver te lopen”. Een ander: „Misschien kan ik een bril bestellen, dan kan ik leren lezen”.

Chol Nyok kijkt sip. „Het leven in Lankiën blijft saai”, bromt hij. „Dagelijks slenter ik over het ene modderstraatje, zaterdag speel ik een wedstrijd voetbal, elke avond hang ik rond bij Mary Nyonkong. Weet u dat ze vroeger niet eens zo’n theekraampje mocht beheren? Vrouwen horen daar niet te staan, dan zeggen inwoners dat haar man haar misbruikt.”

Chol verbleef tijdens de oorlog in een vluchtelingenkamp in Ethiopië. Hij kreeg er lager onderwijs. Daarom spreekt hij Engels. Werk vond hij bij Artsen zonder Grenzen. Die organisatie verstrekt de enige gezondheidszorg in de wijde omtrek. Buitenlandse hulpverleners nemen negentig procent van alle medische zorg voor hun rekening.

„De teruggekeerde vluchtelingen geven het goede voorbeeld, wij steken de handen uit de mouwen”, zegt Chol. „De inwoners van Lankiën moeten af van de afhankelijkheid van buitenlandse hulp.”

Tweehonderd kilometer westwaarts van Lankiën ligt Leer. Met 14.000 inwoners een stad, met drie lagere scholen, een middelbare school, mobiele telefonie en een FM radiostation. Een weg leidt naar Bentiu, het centrum van de oliewinning in de deelstaat Unity. Maar ook hier heeft de oorlog de ontwikkeling geremd, er wordt niet geproduceerd voor de markt en nauwelijks gehandeld.

Stephen Riak Dong, hoofdbestuurder van het moderne gezag, hoort zojuist over weer een veediefstal, nu van de grootste stam in Zuid-Soedan, de Dinka, ten koste van de Nuer. „Ze stalen 1.200 koeien, er vielen zeven doden”, vertelt hij alsof of hij verkeersongelukken opsomt.

„Ik word er moe van”, verzucht hij. „Dagen loop ik door de bush om de veedieven te benaderen. Ze zeggen koeien nodig te hebben om te trouwen. Dat is onzin, ze hebben meer dan voldoende koeien. Tijdens de oorlog schoten de soldaten van de SPLM veedieven onmiddellijk dood. De dieven kregen de vrije hand na de vrede. Veediefstal is geen traditie, het is een gevolg van de chaos.”

Na de onafhankelijkheid wordt alles beter. Dat weet de hoge bestuurder zeker. „Wetten gaan de dienst uitmaken. Regeringssoldaten gaan in grensgebieden tussen clans en stammen patrouilleren, iedereen die met een koe over die scheidslijnen stapt, krijgt straf.”

Dong wijst naar een groep vrouwen met huilende baby’s buiten. Uitgemergelde gezichtjes, ellende alsof het nog oorlog is. „Ze horen met de regens hun akkers te bewerken. Maar wat doen ze? Ze lopen een volle dag om in Leer om voedselhulp bedelen.”

Hij is teleurgesteld over het gebrek aan vooruitgang. „De oorlog heeft ons verziekt. Een Zuid-Soedanees die zijn akker bewerkt maar moet vluchten voor de Arabieren, een ander die zijn huis bouwt dat vervolgens wordt gebombardeerd, zij verliezen hun zelfvertrouwen. Het zal nog lang duren voor we onze waardigheid herwonnen hebben.”

Marktvrouwen in Leer

 

Leave a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

ERROR: si-captcha.php plugin: securimage.php not found.